door Joost Rekveld, Rotterdam, maart 2001.
De abstracte film is een filmgenre dat al bijna even lang bestaat
als het medium film zelf. Om het belang ervan te benadrukken is het soms
verleidelijk om te spreken van een coherente traditie, maar in feite
bestaat de abstracte film uit een verzameling einzelgängers door de laatste
eeuw heen. Deze individuen waren vaak wel enigszins op de hoogte van
voorgangers of geestverwanten, maar waren het daar eigenlijk nooit genoeg
mee eens om een echte school of overlevering te vormen. Ook waren ze daar
altijd te dun voor gezaaid. De enige momenten waar er misschien sprake was
van een daadwerkelijk groepsgebeuren was rond 1930, met filmers als Viking
Eggeling, Walter Ruttmann, Oskar Fischinger en Hans Richter, en rond 1966,
met filmers als John & James Whitney, Jordan Belson en Harry Smith.
Dit gebrek aan kuddegeest en de enorme diversiteit aan benaderingen
binnen de abstracte film is voor een deel te verklaren uit de zeer
uiteenlopende achtergronden van de beoefenaars ervan. Veel abstracte
filmers waren van oorsprong schilder (Hans Richter, Viking Eggeling,
Dwinnel Grant, Jordan Belson, James Whitney, José Sistiaga), en begonnen
het medium film te gebruiken om hun grafische ideeën in beweging te zetten.
Bij anderen hing het maken van abstracte films samen met het maken van
kinetische sculpturen (Moholy-Nagy, Len Lye, Jud Yalkut). Een aantal maakte
oorspronkelijk experimentele films en zagen puur abstracte films als een
voortzetting van hun 'live-action' werk (Henri Chomette, Hy Hirsch, Stan
Brakhage). Weer anderen waren in eerste instantie geïnteresseerd een
visuele vorm van muziek te ontwikkelen en hadden niet per sé een eenduidige
achtergrond in andere disciplines (Oskar Fischinger, Mary Ellen Bute, John
Whitney, Harry Smith).
Ook grote verschillen in context droegen bij aan de grote
verschillen in stijl en benadering. Vooral in de beginperiode van het
medium film was de abstracte film ingebed in het zoeken naar een specifiek
filmische taal, waarin grafische compositie, licht en beweging een grote
rol werd toegedacht. Films uit deze tijd hebben dan ook hun plaats in de
filmgeschiedenisboeken gevonden, in tegenstelling tot veel van hun
opvolgers. In de jaren zestig en zeventig hing het werk van veel abstracte
filmers samen met een (al dan niet impliciet) vooruitgangsideaal. Dezelfde
technologische vooruitgang die zoveel aspecten van het dagelijks leven veranderde
en mensen op de maan bracht, kon de mens wellicht ook op andere manieren
gelukkig maken. Met behulp van film en de nog in de kinderschoenen staande
video en computeranimatie waren er wellicht nog onvermoede vormen van het
visualiseren en communiceren van ideeën mogelijk.
Er zijn naar schatting nu een vijftigtal mensen wereldwijd die een
oeuvre aan het opbouwen zijn waarvan abstracte films of video's de
hoofdmoot uitmaken, en die zich bewust zijn van het feit dat ze zich
daarmee in een soort traditie plaatsen. Dit is vermoedelijk meer dan ooit
tevoren in de geschiedenis, maar er is erg weinig overzicht en samenhang
tussen deze filmmakers. Het enige wereldwijde platform is de organisatie
'iota', opgericht door abstracte filmmaker Larry Cuba. Deze organisatie
probeert met een documentatiecentrum en een website (www.iotacenter.org) de
geschiedenis van de abstracte film in kaart te brengen en de
film/videomakers te bundelen die nu actief zijn.
Het is natuurlijk moeilijk om met afstand te praten over een tijd
die nu gaande is en grote lijnen aan te geven in de abstracte film van nu.
Grofweg denk ik dat er twee grote groepen abstracte filmmakers te
onderscheiden zijn:
- filmmakers die werken direct op het filmmateriaal zelf. Deze filmmakers
vertonen hun werk meestal binnen de experimentele filmcircuits. Door de
directe, schilderkunstige manier van omgaan met het materiaal zijn deze
films vaak erg gedreven door de intuitie van de maker, en ligt het accent
meer op expressie en minder op de meer formele kanten van de
tijdscompositie binnen de films (een uitzondering als Brakhage daargelaten).
- filmmakers die voor hun films gebruik maken van de computer. Deze werken
worden vertoond in veel verschillende circuits, naast de experimentele
filmcircuits vaak ook op nieuwe-media festivals of binnen de clubcultuur.
Deze groep bestaat voor een groot deel uit kunstenaars die computer en
software als een gegeven beschouwen en bestaande mogelijkheden gebruiken om
abstracte animaties of 'ambient'-achtige video's te maken. Hiernaast wordt
er aan diverse instituten onderzoek gedaan naar formele manieren om de
interactie tussen beeld en geluid vorm te geven. Dit onderzoek vindt zijn
weg naar buiten vooral in de vorm van software-pakketten, zoals
bijvoorbeeld het geluidsprogramma Metasynth, waarin kunnen geluiden worden
opgewekt door ze tekenen. Een andere, helaas nog kleine, groep
computerfilmmakers gebruikt de computer als gereedschap door zelf
programma's te ontwerpen die (al dan niet real-time) beelden genereren.
Deze filmmakers zijn het minst gehinderd door bestaande software of
academische bagage en maken werk dat volgens mij de meest interessante
nieuwe wegen inslaat.
Bart Vegter is een kunstenaar die niet gestoord door
modeverschijnselen of vragen naar relevantie zijn eigen weg gaat. Hij is
wel op de hoogte van voorgangers en tijdgenoten die in hetzelfde veld
opereren, maar hij volgt niet na of laat zich niet meeslepen door
technische ontwikkelingen. Hij past precies in het boven geschetste beeld
van de abstracte filmmaker: een einzelgänger die zelf de middelen zoekt om
zijn fascinaties op film over te kunnen brengen.
Wat betreft zijn werk wil ik op twee aspecten ingaan die vooral
betrekking hebben op zijn laatste drie films, NACHT-LICHT, SPACE-MODULATION en FOREST-VIEWS,
alle drie op de computer gemaakt met
behulp van zelfgeschreven software:
1.
In de woorden van filmmaker Jim Davis ('The Only Dynamic Art', Films in
Review, 1953): 'My own experience, and observation of the work of
contemporary painters and sculptors, have convinced me that traditional
media of painting and sculpture are too limited for the full, or even
satisfactory, depiction of the complexities of the twentieth century. I
believe the artist who clings to these old tools dooms himself to the
repetition of ideas better expressed in previous cultures, or to regression
into the primitive, or to being so subjective he ceases to communicate with
anyone but himself'.
In zijn computerprogramma's werkt Bart Vegter met principes die verwant
zijn aan natuurlijke processen. Processen die zichtbaar worden in de
patronen in het zand bij laag water, of in de golven veroorzaakt door wind
en stroming. De films van Bart gaan niet op een directe, illustratieve
manier over dit soort natuurverschijnselen, maar ze worden zelf zo'n soort
natuurverschijnsel. Op deze manier stijgen zijn films ver uit boven het
technische en stellen ze concepten aan de orde die heel erg van deze tijd
zijn. De films van Bart gaan voor mij over de manier waarop de mens de flux
om hem heen kan bevatten en zoals dat in de huidige natuurwetenschap
gebeurt in termen van chaos en non-lineairiteit.
2.
De computer is in de halve eeuw van zijn bestaan enorm van gedaante
veranderd: van een grote supermachine in universitaire hoofdkwartieren naar
een alledaags surf- en typmeubel. Datzelfde geldt voor software: vroege
programma's waren de belichaming van het gedachtengoed van de
wetenschappelijke elite, nu is het koopwaar die je maar het best kunt
kopïeren.
De eerste computerkunstenaars hadden maar uiterst spaarzaam toegang
tot hun gereedschap en konden alleen werken als ze ondersteund werden door
specialisten. Computerkunstenaars van nu hebben het wat betreft de toegang
tot de hardware veel makkelijker, maar wat betreft de software is er in
feite minder veranderd. Hoe een computer met beelden omgaat wordt vooral
bepaald door de software en de software wordt ontworpen aan de hand van de
markt. En software is als een elektrisch apparaat wat je koopt: er zit een
virtuele kast omheen die zorgt dat je er niet met je vingers in kunt. Voor
bewegende beelden is de computer nu grofweg een montagemachine, een
3d-animatiemachine of een machine waarop bewegende grafische ontwerpen
kunnen worden gemaakt. In de VJ-cultuur duiken langzaamaan steeds meer
kunstenaars op die wel de de kennis hebben om de computer naar hun hand te
kunnen zetten. Er zijn echter nog steeds relatief weinig mensen die met de
computer creatief omgaan door zelf hun programma's te schrijven en zo
kunnen onderzoeken wat er tussen en buiten de menu'tjes op het scherm nog
meer mogelijk is.
Net als het werk van laatstgenoemde VJ-kunstenaars vertoont het
werk van Bart Vegter overeenkomsten met de algoritmische computerkunst uit
begin jaren zeventig. De principes van de computers toen en nu zijn
hetzelfde, alleen zijn de omstandigheden radicaal veranderd. Omdat de
apparatuur nu veel toegankelijker is, de benodigde kennis veel meer
verspreid, en de invalshoeken van de kunstenaars veel meer verschillend,
gebeuren er nu al veel meer interessante dingen dan toen. De academische
pretentie van toen is ook grotendeels verdwenen, wat niet wil zeggen dat
het werk van deze programmeurs/kunstenaars minder belangrijk is geworden.
Als er ergens sprake is van vernieuwing, dan is het daar.